Lentis Erfgoed


Snapshots uit de eerste jaren van de verpleeg­kundige


Rense Schuurmans

Toen Dennenoord in 1895 werd geopend werden er veel (leerling) verpleegsters en verplegers geworven. Zij moesten onder leiding van een geneesheer vorm geven aan de verpleging van krank­zinnigen en zenuw­lijders in dit nieuwe gesticht. De werk­omgeving was die van een groot huis, paviljoen genoemd, alwaar het dagelijks leven van de patiënten en van de verpleegsters en verplegers werd bestierd onder leiding van een Vader en een Moeder. Enkele jaren eerder, in 1892, hadden de eerste verpleegsters en verplegers in Nederland het verpleeg­kundig diploma behaald. Het betrof dus een nieuw beroep. In dit artikel wordt met enkele inkijkjes een sfeerbeeld geschetst van de nieuwe opleiding, zoals die tijdens de begin­jaren op Dennenoord gezicht kreeg.


Meester Sterenberg
Nederlandse taal en rekenen en soms nog wat aardrijkskunde behoorden tot de vakken die de leerlingen kregen onderwezen. Dit, omdat het algehele ontwikkelingsniveau van de aspirant-verpleegkundigen laag was. Niet iedereen was voldoende jaren naar de Lagere School geweest om te kunnen lezen, schrijven en rekenen. Meneer Sterenberg was meester, hij gaf de eerste jaren les in de Stichtingskerk. Hij kon prachtig vertellen, over bijvoorbeeld de heuvels in Limburg; hij gaf de leerlingen beelden mee van een wereld die ze niet kenden en door zijn presentatie nooit meer vergaten.

Ds. Drenth
Het leren van kerkgeschiedenis en van de catechismus, de geloofstellingen, vond plaats onder leiding van de geestelijk verzorger. De eerste jaren werden de lessen in paviljoen 3 gegeven. Dominee Drenth was in 1898 de eerste geestelijk verzorger. Al in dat jaar nam hij bij de leerling-verpleegsters examens in geloofszaken af. Hij was de hoeder en bewaker, van de gereformeerde geloofsovertuiging en het hierbij passende gedrag. Hij gaf les, toetste de kennis en sprak de verplegers en verpleegsters vermanend toe wanneer ze over de schreef waren gegaan. Dit laatste had vaak betrekking op brutaliteit jegens een leidinggevende, omgang met de andere sekse of te laat binnen komen. Bedenk hierbij dat de (leerling-) verpleegkundigen woonden in de paviljoenen. Het betaalde loon van de verpleegster en de verpleger was tot ver in de twintigste eeuw mede afhankelijk van voldoendes behaald op het terrein van religieuze kennis. Dit gegeven deed soms de nekharen van de medicus te berge rijzen, want, ondanks dat hij, het was toen altijd een hij, de gereformeerde beginselen was toegedaan, had de studie als medicus, met als kenmerk, meten is weten, bij hem kennis van de fysiologie en van de anatomie voorop doen stellen.


Veel uitval
Met enige regelmaat lezen we in de verslagen berichten: zoals in 1896, ‘3 verpleegsters verlaten Stichting wegens ongeschiktheid omdat ze het onderwijs niet konden volgen’. Ook door personeelstekorten, vooral in de beginjaren, vielen lessen uit.
In oktober 1898 kwam er een ‘Opleidingsrapport van de Vereniging’, waarbij ook Dennenoord was aangesloten. In het rapport dat door het Gestichtsbestuur werd besproken stond onder meer geschreven: ‘Het is bijzonder moeilijk geschikte menschen te vinden die in staat zijn om aan het hoofd van een paviljoen te staan’, zo luidde het rapport en dit gold ook voor Dennenoord: ‘in de mannenpaviljoenen telkens en telkens velerlei onaangename en verdrietigheden die het gevolg zijn van gemis aan tact, beleid en ervaring bij de Hoofden’.

Dr. Schermers
In juli 1898 kwam het leerboek ‘Handleiding bij het verplegen van krankzinnigen’ uit, van dr. D. Schermers. ‘Waar reeds lange tijd naar werd uitgezien, dit boek zal naar ik vertrouw bijdragen aan de eenheid van de gestichten’ schreef de geneesheer-directeur van Dennenoord. Nu hadden ook de gereformeerden hun eigen leerboek voor verpleegkundigen. Het was een gedegen boek waarin het hoe en waarom van verpleegkundig handelen uit de doeken werd gedaan op heldere wijze. Van de inrichting van een zaal, die de patiënten de indruk moet geven dat er sprake is van een ziekte waaraan ze lijden, tot het bereiden van voeding. Op pagina 90 van het Lesboek lezen we: ‘Melk en ei doorheen geklutst is walgelijk terwijl hetzelfde materiaal zorgvuldig verwerkt zonder tegenzin genomen wordt.’

Praktische vaardigheden
Aandacht voor voeding werd belangrijk gevonden. Zeer begrijpelijk, want veel patiënten werden in verzwakte toestand opgenomen. In de verslagen van de geneesheer-directeur, geschreven nog voor 1900, staat het als volgt: ‘De leerling verpleegsters zullen moeten aan tonen dat zij in het bereiden van spijzen voor zieken eenige bekwaamheid bezitten’. ‘Vaardigheden in het bereiden van ziekenspijzen. Nodig om met geringe hulpmiddelen en op eenvoudige wijze smakelijk ziekenvoedsel weten te bereiden - nodig voor zelfstandige zorg voor kranken’. ‘Patiënten die acuut krankzinnig worden lijden bijna steeds aan digestie stoornissen en er is heel wat handigheid nodig dan om den lijder het nodige voedsel te brengen, de wijze van bediening is dan ook belangrijk’.


De geneesheer-directeur, Schuurmans-Stekhoven, schreef: ‘het is de bedoeling dat korte tijd voor het examen de verpleegster aan de huismeesteres of geneesheer moet tonen dat zij in de ziekenverpleging dikwerf gebruikte ziekenspijzen zonder behulp van een kookboek weten te bereiden’. Het onderstreepte de centrale rol die de dokter innam in het gesticht, want blijkbaar had hij ook al verstand van de bereiding van voedsel. Overigens kan de in het rapport van de geneesheer-directeur, nr35, 1898, geschreven opmerking ‘het is geen geringe aanbeveling als menschen ziekenkost aangenaam weeten toe te dienen’ ook in de huidige tijd op veel bijval rekenen.

Het gaat in de beginperiode van de instelling en ook in de decennia daarna niet alleen om kookvaardigheden, maar om ‘huiselijke vaardigheden’ in het algemeen: ‘Vaardigheden in het doen van huishoudelijke taken en eveneens dat zij in het naaien, stoppen en verstellen vaardigheden moeten bezitten’. Vooral ook wanneer de verpleegsters in de thuissituatie van de patiënt werken komen al de praktische vaardigheden goed van pas: ‘De verpleegsters kunnen worden uitgezonden ter verpleging van lijders in haar woning en is dat het geval dan komt zeker de door mij bedoelde kennis meer in ’t bijzondere te stade’.


De omstandigheden waren 120 jaar geleden anders, maar het praktisch bezig zijn zal ook nu tot de verbeelding spreken. Toen met voedselbereiding en andere ‘huishoudschool achtige’ bezigheden, nu met een gezonde levenswijze en ‘ict-achtige’ ondersteuning.
De lessen vonden plaats in de avonduren en in de eigen tijd van de leerling.

Bron: Website Erfgoed Lentis. Jan Barend de Vries en Monique Huizer maakten informatie toegankelijk, die bruikbaar was nodig voor dit artikel.