7/26
Powered by Foleon

Create the content your audience craves.

Find out more
  • Pages
  • Editions

De vierde man

Door Hilbrand Harms

Donkere dagen Het was in de tijd van de donkere, vaak moeilijke dagen. ‘s Avonds laat, het was koud en het zou gaan sneeuwen. Er was bijna geen mens buiten op dit uur. Uit de kerk die in de verte te zien was straalde kleurig licht door de gebrandschilderde hoge ramen. Zachtjes waren flarden van gezang te horen. Stille nacht, en Nu zijt wellekome. Op straat slechts hier en daar een sterveling die de kou trotseerde. Wat zocht ik hier, of waarvoor was ik op de vlucht? Het waren de bekende vragen, en nooit vond ik een bevredigend antwoord. Maar als ik door de stad doolde, soms bij een raam naar binnen keek, dan voelde ik de warmte! Drie mannen Maar nu zijn de gordijnen dicht, met deze kou, en het dwarrelt rond de straatlantaarns. Wat moet ik hier nog, ik ga naar waar mijn bed staat. Terwijl ik dat dacht schrok ik, mijn blik werd gevangen door een drietal mannen die uit het niets op me af leken te komen. Ik week uit, en ze liepen vlak langs me heen. Zagen ze me wel? De geur van sigaren van de oudere man, in deze kou! Hij had een boordje om zijn hals, zoals je dat bij pastoors ziet. En een lange jas met hoed. Rechts van hem een jongere man, hij kon zijn zoon zijn, een jaar of dertig. Serieuze gelaatstrekken, bleek en bloedeloos. Schuin achter hem een veel kleinere man, enigszins gebogen. Hij had een rood-wit geblokte, het leek wel een flanellen jas aan. Zoals hij keek, zichtbaar gehandicapt, hij had iets heiligs, iets onaantastbaars. Ze maakten zich ergens zorgen over. De sneeuw werd dichter.

Op zoek? Gedrieën liepen ze, de ene en de anderen. Ze leken op zoek, maar hielden halt bij de stand van het Leger des Heils die er wat verloren bij stond. De heilsoldaat stond achter de kraam met gratis warme chocolademelk voor de toevallige passant. Hij blies zijn adem door zijn samengevouwen handen, ja het was erg koud. Wat zouden ze doen? De warme drank had de drie weer moed gegeven, de verse sneeuw deed de omgeving langzaam lichter worden, en met bezorgde blikken verdwenen ze weer uit het zicht. Weer in bed Eenmaal weer in mijn eigen veilige bed dacht ik na, en langzaam bekroop mij een gedachte, bevrijdend en beklemmend tegelijk. Zou het zo zijn? Het leek wel… Die drie mannen vanavond, ze zochten iemand, en ik wist wie: ze zochten mij! Het klopte allemaal precies, maar wie zou dit ooit geloven? Maar als ze het echt waren, zouden ze dan in de stad overnachten? En waar, in welk hotel? Moest ik er niet achteraangaan, waar ze gebleven waren, en tegen ze zeggen: hier ben ik? Ik kon nu niet meer weg, de stad in, maar de volgende morgen zou ik kunnen informeren. Ik dacht en draaide en draaide maar, met steeds zwaarder wordende oogleden. Buiten lag nu een dikke witte deken, en die nacht sliep ik onrustig. Lang daarna De tijd deed deze ontmoeting op me inwerken. Wat had ik die avond gezien? Hoorden de drie mannen werkelijk bij elkaar? Waren het drie wijzen? Of nog sterker…! En, belangrijk, ben ik, heb ik gevonden? Soms denk ik voor het slapen gaan aan deze nacht. Dan weet ik het heel zeker. Het staat vast in mijn belevingswereld: ik heb de Schepper van het Al gezien! Dan word ik blij en gespannen tegelijk. Later twijfel ik dan weer, en denk ik aan wat ik toen waargenomen heb: drie bezorgde mannen, midden in de winternacht.